Mijn persoonlijke genetische afwijking met voeding

Leestijd 4 minuten
breinkennis

Het woord “dik”— is voor mij het aller-engste woord uit mijn jeugd. In het vorige artikel had ik het er al over, maar al sinds ik klein ben heb ik een angst om dik te worden. Een angst voor voeding. Mijn moeder mocht geen fatboy voor me kopen (je kan wel raden waarom) en ik had een briefje in m’n portemonnee waar op stond dat ik geen suiker en geen vet mocht. Diep verstopt, omdat ik ergens wel wist dat dit niet helemaal klopte. Toen was ik 10. En het aller vreemdst was: ik kon het niet verklaren. Er was niks in mijn omgeving, geen externe invloed, die mijn angsten kon uitleggen. Ik was niet dik, maar iets verstoorde wel mijn relatie met voeding. Dat gevoel: het zat van binnen. Ik leefde ernaar.

Onderzoek over genetische oorzaak

Wat blijkt? Er is een soort verklaring. Een onderzoek uit 2019, van het wetenschappelijke blad Nature Genetics, trekt een verband tussen anorexia-nervosa en metabolisme. Voor het onderzoek werd het DNA van 17.000 mensen met anorexia-nervosa gecontroleerd, en dat van 55.000 mensen zonder de eetstoornis. Hieruit bleek: mensen met anorexia-nervosa hebben een genetische, lichamelijke afwijking. Het is (nog) niet precies duidelijk waar die afwijking vandaan komt, maar wel wat hij ongeveer doet. Mensen met de eetstoornis kunnen zichzelf langer uithongeren dan anderen. Waar “normale” mensen, na het afvallen van hun lichaam een seintje krijgen om weer te gaan eten, kan het volgens de onderzoekers zijn dat dit signaaltje bij mensen met anorexia-nervosa niet goed werkt. De honger ‘doet het niet’. De psychische en lichamelijke klachten van anorexia-nervosa staan dus met elkaar in verband. Na de publicatie van onderzoeken als deze las ik voor het eerst ook in mainstream nieuws dat anorexia-nervosa niet alleen maar een geestelijke ziekte bleek te zijn. Dat gaf mij ergens weer kracht. Juist omdat ik me daarin veel meer vertegenwoordigd voelde.

In de praktijk – genetisch of geprogrammeerd

Je kan dus genetische aanleg hebben voor anorexia-nervosa. Dat kan. Net zoals bij depressie of een andere psychische ziekte, zijn er ook bij deze eetstoornis lichamelijke oorzaken te vinden. Dat was gek om te realiseren—dat gevoel dat ik had, dat van binnen zat, kreeg iets meer een oorzaak. Maar, nu we dit weten, hoe behandelen we dan?

Het is natuurlijk ontzettend goed dat deze onderzoeken er zijn. Onderzoeken als dit kunnen namelijk omgezet worden in praktische vragen en daarmee ook oplossingen. Hoe meer we weten over een ziekte, hoe beter we ermee om kunnen gaan. Dit werkt voor anorexia-nervosa en andere eetstoornissen net zo. Ik weet nog dat tijdens mijn eerste behandeldagen ik bepaalde oefeningen deed waar de focus lag op mijn spiegelbeeld én het beeld dat ik in mijn hoofd gevormd zou hebben over mijn lichaam. Ik wist niet precies wat daar de bedoeling van was, en al snel merkte mijn behandelaar dat ik keuzes maakte die haaks stonden op het resultaat dat er zou moeten zijn met deze oefeningen. Daarmee, na meerdere trucjes en methodes geprobeerd te hebben, werd haar vermoeden bevestigd: het was niet dat ik mezelf te dik vond en daarom wilde afvallen. Het probleem lag ergens anders. Wat dan weer de moeilijkste vraag opbrengt: hoe behandel je dat? Met name wanneer er nog niet helemaal een specifieke behandelmethode is gemaakt, en het probleem zo is aangepast op mijn problemen en mijn persoonlijkheid? Mijn situatie in het leven?

De kracht van het brein

Ons brein kan alles. Het is iets heel krachtigs en tegelijkertijd kan het je dus ook flink in de weg zitten. Als je hongersignaal niet werkt, zoals bij sommige patiënten met anorexia-nervosa het geval lijkt te zijn, wordt je brein je grootste vijand. Dan werkt zowel de fysieke als de mentale impuls om te eten niet meer, allebei om hun eigen redenen. En tegelijkertijd ben je zelf, en dus ook je brein, je grootste bondgenoot. Want wanneer iets van binnen zit, kan je er dus ook zelf mee om gaan.

Mijn verleden heeft er hoogstwaarschijnlijk voor gezorgd dat mijn relatie met voeding zo beladen is. Dat ben ik gaan herkennen en erkennen samen met anderen, en samen met mijzelf. Ik kan niet precies inzien of dit alles erfelijk is, maar dat mijn jeugd een stressvolle periode is geweest tot, in ieder geval, mijn tweede levensjaar is een feit. Dat ik daarbij ook ondervoed ben geweest is een feit. Die twee, die mentale en lichamelijke factoren, kon ik nu eindelijk goed begrijpen. Oké, zei ik tegen mijzelf, dat gegeven heb je. Nu ga je het omdraaien en de situatie bekijken zoals die is.

Ik ben gaan kijken hoe ik ervoor kan zorgen dat ik mijn prikkel tot voeding, tot honger, zo goed mogelijk kan stimuleren. Na elke maaltijd ga ik even liggen zodat ik mijn spijsvertering zijn gang laat gaan. Ik ben opzoek gegaan naar de lekkerste ingrediënten en daar bijna van gaan houden. Ook heb ik maar geaccepteerd dat ik de ene keuken nu eenmaal lekkerder vind dan de andere. Ik ben ook gaan lezen en onderzoeken wat voeding nu precies is. Wat gezond is, wat niet, en waarom is dat zo? Praktische informatie die ik kan begrijpen en toe kan passen. Kleine stapjes. En tot slot ben ik gaan fietsen op een racefiets. De wereld in, de wind en snelheid voelen. Controle hebben over het stuur, omdat je anders valt. Controle over mijn voeding. Zelf het stuur vast pakken.