Vroeger renden we met speren achter wild aan, stonden we bij onweer bessen te plukken en liepen we dagenlang naar een waterbron. Vandaag de dag laden we onze boodschappenkarretjes vol, en als we dat na een lange dag werken zijn vergeten, staan we ‘s avonds in de snackbar of bestellen eten online. Deze hongerprikkel laat ons al miljoenen jaren als soort overleven. Zonder die prikkel zouden we geen voeding tot ons nemen, en geen voeding betekent geen leven. Hoe kan het dan dat mijn wil sterker was dan die zo wezenlijke, door de evolutie ingegeven prikkel?
De gevolgen van het niet eten voor je brein
Terwijl ik werkte aan mijn boek, wist ik heel goed dat ik niet genoeg at. Ik was me bewust van het feit dat ik voeding nodig had, maar het niet nam. Het gevolg was dat ik steeds heel graag de woorden op papier wilde zetten, maar ik kwam er gewoon niet meer uit. Alles liep door elkaar, het werd één grote onsamenhangende brei, en wat ik ook probeerde, ik kon me er niet op focussen. Logisch: als je jezelf de zo broodnodige voedingsstoffen onthoudt, functioneert ook je brein niet meer. Dat drukte me dan elke keer met mijn neus op de pijnlijke waarheid: ik zat diep verstrikt in mijn anorexia-nervosa. Elke keer vroeg ik me dan af: waarom eet je niet gewoon? Het is je eerste levensbehoefte. Feitelijk zou je daar als mens toch geen problemen mee moeten hebben? En jij wil nota bene een boek schrijven. Ik begrijp dat een mens bang kan zijn voor hoogtes of voor nauwe ruimtes. Maar voor voeding?
Toch was dat de realiteit. Ik was mijn voeling met voeding verloren. Mijn anorexia was een poging om controle te krijgen over mijn leven, iets dat ik totaal was kwijtgeraakt. Niet eten gaf mij dan tenminste controle over het meest basale dat van mij is: mijn lichaam.
De hongerprikkel was er wel. Met name in het begin. Dagenlang liep ik op en neer naar de koelkast, om deze te openen en met een lege blik naar binnen te staren. De innerlijke strijd woedde hevig. En toch sloot ik hem dan weer, en sloot mezelf daarmee letterlijk af voor voeding.
De hongerprikkel kon ik afhouden
Negen van de tien keer was ik mijn instinctieve, lichamelijke impuls de baas. En het werkte, want na verloop van tijd voelde ik de prikkel steeds minder. Dan kon ik de geur van voedsel prima verdragen, zonder de impuls te voelen en het tot me te nemen. Ik had mijn hersenen getraind de hunkering naar voeding te vergeten en de leegte in mijn lichaam te omarmen. Het is de paradox van deze ziekte: hoe verder je bent afgegleden, hoe minder je de noodzaak voelt er iets aan te doen. Het is eigenlijk pure agressie tegen jezelf, en dat fascineert me mateloos. Er moet toch wel een enorm sterke wil in me hebben gezeten dat ik in staat was om zo om te gaan met mezelf? Hoe kon ik die oerreactie de baas zijn? Die trigger van honger, als we te weinig hebben gegeten, onze bloedsuikerspiegel laag wordt, en we in de supermarkt het liefst het eerste de beste pak koekjes uit de schappen zouden willen trekken, die kennen we allemaal toch?
Programmeringen van vroeger
Misschien heeft het altijd wel in me gezeten. Voor mijn twaalfde verjaardag mocht mijn moeder mij geen fatboy cadeau doen, omdat daar het woord fat in zat. Op mijn elfde wilde ik geen traktatie nemen op school omdat daar ‘te veel calorieën’ in zaten. Op mijn tiende had ik stiekem een briefje in mijn portemonneetje zitten, waarop ik had geschreven wat ik wel en niet mocht eten. Zelfs als kind nam voeding me bewust of onbewust al compleet in beslag. En is dat zo gek?
Een normaal kind groeit in onze samenleving gezond op, weet waar het vandaan komt en welke genen het heeft meegekregen. Ik niet. Ik was ongeveer vier maanden oud toen ik ondervoed werd gevonden op de trappen van een tempel in Thailand. Van het politiebureau naar het ziekenhuis naar een weeshuis, waar ik anderhalf jaar in doorbracht, voordat ik opnieuw werd verscheept, nu naar de andere kant van de wereld. En vanwege de niet al te goede omstandigheden in het weeshuis was ik nog steeds ondervoed. Een kind te vondeling leggen doe je niet onder goede omstandigheden. Misschien was mijn biologische moeder ook wel ondervoed. Misschien was haar zwangerschap niet gezond. We weten het niet. Alles wat we weten is dat mijn eerste begin ernstig verstoord is geraakt, en dat al die verschillende zaken hebben bijgedragen aan wie ik ben: genetisch én psychologisch. Al de dingen die ik heb meegemaakt als baby zijnde, heb ik meegenomen als programmeringen in mijn brein.
De enige zekerheid
De enige zekerheid die ik heb is die van mijn ‘tweede geboorte’: hoe ik op zo’n magische plek, de trappen van een Thaise tempel, werd gevonden. Ik bén er, en daarom probeer ik er elke dag iets van te maken. Ik ben nog lang niet uitgeschreven over dit onderwerp. Wie ik ben is een combinatie van alles wat ik heb meegemaakt: de dingen die ik weet en de dingen die ik niet weet. Dat maakt het zo lastig de angel eruit te halen… en aan de andere kant zo ontzettend interessant.
De volgende keer ga ik dieper in op de vraag of anorexia genetisch bepaald is, of dat het ontstaat door onze vorming en programmering.